De
woorden van de Bruidegom tot zijn bruid gebruikmakend van een
bewonderingswaardige gelijkenis over een tovenaar waarbij hij laat zien en
uitlegt hoe de duivel in elkaar steekt.
Boek 1 - Hoofdstuk 21
Jezus,
de Bruidegom, sprak met zijn bruid in gelijkenissen, gebruikmakend van het
voorbeeld van een pad. Hij zei: ”Een zekere tovenaar had fijn glinsterend goud.
Een eenvoudige en zachtaardige man kwam tot hem en wilde het goud kopen. De
tovenaar zei tegen hem: ‘Je zult dit goud niet krijgen, tenzij je me beter goud
en in grotere hoeveelheid geeft’. Hij antwoordde hem: ‘Ik wens je goudvoorraad
zozeer dat ik je zal geven wat je wilt, liever dat dan zonder.’ Na de tovenaar
beter goud en in een grotere hoeveelheid gegeven te hebben, nam hij het
glinsterende goud van hem aan en legde het in een kistje. Met het plan om een
ring voor zijn vinger voor zichzelf ervan te maken.
Na
een korte tijd, ging de tovenaar naar deze eenvoudige man en vertelde hem: ‘Het
goud dat je hebt gekocht en in je kistje hebt gestopt is geen goud zoals je
denkt, maar een lelijke pad, die grootgebracht werd in mijn borst en gevoed
werd met mijn voedsel. En om de waarheid hiervan te bewijzen, kun je het kistje
openmaken en je zult zien hoe de pad naar mijn borst, waar hij is
grootgebracht, zal springen.’ Toen de man het kistje probeerde te openen en
erachter kwam dat een pad in het kistje gezien kon worden, viel het deksel dat
met vier scharnieren was vastgezet er bijna vanaf. Toen het deksel van het
kistje geopend was en de pad de tovenaar zag, sprong hij op zijn borst. De
bedienden en vrienden van de eenvoudige man zagen dit en zeiden tot hem:
‘Meester, het fijne goud zit in de pad en, als je wilt, kun je het goud
eenvoudig pakken.’ ‘Hoe doe ik dat?’ zei de man. Ze zeiden: ‘Als iemand een
vlijmscherp en verhit mesje neemt en het in de rug van de pad prikt, zou het
goud snel uit de de rug van de pad, waar een holte is, moeten komen. Als hij
geen holte erin kan vinden, moet hij het mes heel stevig in de pad moeten
steken en op die manier krijg je terug wat je hebt gekocht.’
Wie
is deze tovenaar zo niet de duivel, mensen naar lege genoegens en roem lokkend?
Hij belooft dat wat vals is, waarheid is en maakt de waarheid vals doen lijken.
Hij heeft dat kostbare goud in bezit, Ik bedoel hiermee de ziel, die Ik door
mijn goddelijke kracht kostbaarder heb gemaakt dan alle sterren en planeten. Ik
heb het onsterfelijk en stabiel gemaakt en meer betoverend voor mij dan al het
andere dat Ik heb geschapen. Ik heb een rustplaats en een woning bij mij ervoor
voorbereid. Ik heb het gekocht van de macht van de duivel met beter en duurder
goud, door mijn eigen vlees ervoor te geven, immuun voor elke zonde en er zo’n
bitter lijden voor ondergaan dat geen enkele van mijn ledematen ongedeerd
bleef. Ik heb de vrijgekochte ziel in een lichaam gestopt, zoals in een kistje,
tot de tijd dat Ik het een plaats zal geven in het hof van mijn goddelijke
aanwezigheid.
De
vrijgekochte menselijke ziel is nu echter een verachtelijke en lelijke pad
geworden, die in zijn trots springt en in slijk leeft door zijn wellust. Het
goud, Ik bedoel hiermee mijn rechtmatig bezit, is van mij afgenomen. Daarom kan
de duivel inderdaad tegen me zeggen: ‘Het goud dat je hebt gekocht is geen
goud, maar een pad die grootgebracht werd in de borst van mijn pleziertjes.’
Scheid het lichaam van de ziel en je zult zien dat het rechtstreeks naar de
borst van de duivel vliegt, waar het grootgebracht werd.’ Mijn antwoord tot hem
is als volgt: ‘Omdat de pad lelijk is om naar te kijken, afgrijselijk om naar te
luisteren en giftig om aan te raken en me geen goed doet en me niet verheugt,
maar wel voor jou, in wiens borst je het hebt gekoesterd, kun je hem hebben,
daar je er recht op hebt. En wanneer het deksel dus geopend is, dat betekent,
wanneer de ziel van het lichaam gescheiden is, zal het rechtstreeks naar je
toevliegen, om voor altijd bij je te blijven.’
Dit
is de ziel van de persoon die Ik voor je beschrijf. Hij is als een boze pad,
vol van vervuiling en lust, gevoed op de borst van de duivel. Bij het naderen van
de dood kom Ik nu tot het kistje, Ik bedoel hiermee, de ziel van het lichaam.
De kist is losgeraakt van vier scharnieren die op het punt staan er vanaf te
vallen, namelijk in de zin dat zijn lichaam wordt ondersteund door vier dingen,
namelijk kracht, schoonheid, wijsheid en zicht, die hem allen nu beginnen na te
laten. Wanneer de ziel gescheiden is van het lichaam, zal hij rechtstreeks naar
de duivel vliegen op wiens melk hij werd gevoed, want hij is mijn liefde
vergeten waarin Ik leed voor zijn belang en verdient dus de straf. Hij vergeldt
mijn liefde niet met liefde, maar in plaats daarvan neemt hij mijn rechtmatig
bezit van me weg.
Hij
is meer diensten aan Mij, die het heeft vrijgekocht, verschuldigd, dan aan
ieder ander, maar hij vindt meer plezier in de duivel. Het geluid van zijn
gebed klinkt als het geluid van een pad voor mij en hij ziet er verschrikkelijk
uit. Zijn oren zullen nooit mijn vreugde horen; zijn vergiftigde manier van
aanraken zal nooit mijn goddelijkheid voelen. Omdat Ik echter barmhartig ben,
kan hij nog steeds mijn genade verkrijgen, als hij het goedvindt, tenminste als
iemand zijn ziel nu aanraakt, ook al is het onrein en onderzoekt of er enige
wroeging of goedheid in zijn wil zit, als iemand een scherp en verhit mes in
zijn verstand prikt, Ik bedoel hiermee mijn strikte rechtvaardigheid. Als er
geen wroeging of liefdadigheid in hem is, zou er misschien wel nog wat hoop
kunnen zijn, mits iemand hem kan prikkelen tot verbetering en hem sterk
berispt, want zolang als de ziel in het lichaam leeft ligt mijn genade open
voor iedereen.
Zie
hoe Ik stierf uit liefde, maar niemand betaalt me met liefde, maar ze nemen van
me af wat terecht van mij is. Het zou billijk zijn als de manier waarop mensen
hun leven beterden in verhouding staat tot de inspanningen die het heeft gekost
om het te verlossen. Mensen willen nu echter slecht leven in verhouding tot de
pijn die Ik heb geleden om hen te verlossen. Hoe meer Ik ze laat zien hoe
verschrikkelijk hun zonden zijn, hoe brutaler ze willen zondigen. Kijk daarom
en bedenk dat Ik niet zonder reden boos ben: Ze slagen erin om mijn goedheid
voor zichzelf in kwaad te veranderen. Ik heb ze verlost van hun zonden en ze
hebben zich ontzettend in hun zonden verstrikt. Dus, mijn bruid, geef me wat je
verplicht bent om mij te geven, Ik bedoel hiermee, houd je ziel zuiver voor me,
want Ik stierf ervoor om er zo voor te zorgen dat jij het zuiver voor me zou
houden.”
_____
'De Openbaringen' van de heilige Birgitta van Zweden; BOEK 1, KAP. 21
No comments:
Post a Comment