HEILIGE PETRUS CANISIUS, BID VOOR ONS! OPDAT WIJ NEDERLANDSE KATHOLIEKEN THANS EVENVEEL VRUCHT MOGEN DOEN MET UW WOORD ALS ZOVELE UWER TIJDGENOTEN 500 JAAR GELEDEN.
* * *
GOD DE HEILIGE GEEST
VEREERING VAN DEN HEILIGE GEEST
|
B |
ILLLIJKHEID en rechtvaardigheid vorderen, dat wij in deze Pinksterdagen aanvullen wat er in den loop van het jaar door traagheid of zwakheid aan onze godsvrucht tot den H. Geest ontbroken heeft. De H. Geest immers is de gelijke van Vader en Zoon: niet de mindere maar waarlijk God, volmaakt, onmetelijk en oneindig, en daarom goddelijke aanbidding waardig.
Met de beide andere Personen der hoogheilige Drievuldigheid heeft ook de H. Geest het heelal geschapen en blijft Hij het geschapene altijd en overal in stand houden.
In het bijzonder werkt de H. Geest door de mededeling der genade in de heilige Sacramenten. De H. Geest wast de zonden af, heiligt de rechtvaardigen, wekt de geestelijk gestorvenen ten leven. Hij geeft kracht aan het Sacrament des Priesterschaps, stelt koningen en vorsten aan, wijdt de hogepriesters, en kiest zich priesters uit.
De H. Geest verleende aan Salomon zijn wijsheid, aan Daniël zijn vernuft in het verklaren van geheimen, aan Jozef zijn doorzicht, aan Samson zijn lichaamskracht, aan Mozes zijn kennis, aan David zijn vroomheid, aan Job zijn voorbeeldig geduld. Ja, al wat vrome zielen bezitten aan deugd en heiligheid, danken zij aan den H. Geest.
Uit deze goddelijke bron hebben profeten en schrijvers der Heilige Boeken geput. Zij toch hebben zoals de H. Petrus getuigt, gesproken en geschreven onder ingeving en voorlichting van den H. Geest. En volgens St. Paulus komt van dienzelfden Geest de uitreiking en verdeling van genadegaven en bedieningen en volmachten in de Kerk. Immers, nadat de Apostel in zijn brief aan de Korinthiërs deze verschillende gaven besproken heeft, besluit hij: "Dit alles bewerkt een en dezelfde Geest, die aan elk zijn gaven verleent naargelang Hij wil." Ja, verder nog gaat St. Paulus als hij verklaart: "Niemand kan zeggen Heer Jezus,1) tenzij in den H. Geest."
Hoewel alle werken-naar-buiten aan de Goddelijke Personen gemeen zijn en door de gezamenlijke en ene werking van Vader, Zoon en H. Geest tot stand komen, schrijven wij toch sommige eigenschappen en verrichtingen meer bijzonder aan één der drie Personen toe. Zo is het een oud en eerbiedwaardig gebruik om de werken van Gods goedheid en liefde meer bijzonder aan den H. Geest toe te schrijven, daar Hij immers de Liefde is van Vader en Zoon. Alle genadegaven en alle bovennatuurlijke bevoorrechtingen worden gaven van den H. Geest genoemd, omdat Hij die hulpmiddelen uit louter goedheid en vrijgevigheid uitdeelt tot heil en heiliging der mensen.
Gaan wij derhalve bij onszelve eens na: hoeveel óók wij te danken hebben aan den levendmakende Geest, door wiens genade wij — hoewel in zonde ontvangen en geboren — in het bad der wedergeboorte gereinigd zijn en deel gekregen hebben aan de genade en heiligmaking, welke Christus voor ons heeft verdiend. Herboren uit het water en den H. Geest, ontvingen wij later de genade van het H. Vormsel. Zo dikwijls zijn ons onze zonden vergeven. Zonder ophouden was Hij onze Leraar, onze Trooster, onze Lichtbron, onze Voorspreker. Ons versteend gemoed heeft Hij vertederd, onze duisternissen verlicht. Zo vaak heeft Hij geklopt aan de deur van ons hart, en gezegd: "Ik sta voor de deur en klop. Hij is het die ons bijstaat in al onze zwakheid." De H. Geest leert ons bidden: „Abba-Vader," en beurt ons óp in alle bedruktheid. Trouw als Hij is, laat Hij niet toe dat wij boven onze krachten beproefd worden, maar met de beproeving geeft Hij ons tevens uitkomst. Al wat wij in de heilige Katholieke Kerk, door de gemeenschap der Heiligen goeds en heilzaams ontvangen, dat alles komt van den H. Geest, die de Kerk leidt en bestuurt en vruchtbaar maakt.
Al wat wijzélf goeds en heilzaams verrichten, komt van den H. Geest, de enige bron van alle kracht. Hij sterkt ons in den strijd, helpt ons om het goede te doen en het kwaad te overwinnen en geleidt ons eindelijk ten eeuwigen leven.
Nederig stemt daarom heel de schare der vrome Christenheid het danklied aan met den Profeet: "Al onze werken hebt Gij, o God, in ons gewerkt." En wij zullen den Schenker van alle heil en genade derhalve ootmoedig aanbidden, Hem danken voor alle weldaden naar ziel en naar lichaam, en vurig verlangen naar zijne komst op het Pinksterfeest met de werkingen zijner genade. Weg dan met alles wat aan Gods oog mishaagt! Weg met alle onreinheid van zonden! Wij mogen onzen Goddelijken Gast niet bedroeven, maar willen Hem een zuiver en rein hart tot woonplaats bieden. Evenals dagelijks brood behoeven wij voortdurend nieuwe genade. Smeken wij daarom eerbiedig met den H. Augustinus: Kom toch, o kom, onze weldoener, troost onze kwijnende ziel, help ons in tegenspoed, geef uitkomst in den nood. Was onze zondevlekken af, verbind onze zielewonden.
Kom en versterk de zwakken, hef óp àl die gevallen zijn. Kom, Leraar der nederigen, beschaam de hovaardige; wees den wezen een Vader en bescherm de weduwen. Kom, hoop der armen, verkwikker der verzwakten. Kom, ster der zeevaarders, haven van wie schipbreuk duchten. Kom, verrijker der levenden, heil der stervenden. Kom, heilige Geest, ontferm U onzer, en geef goedgunstig, noch dat onze geringheid moge behagen aan uw grootheid, onze zwakheid aan uw sterkte, volgens de overgrote mate uwer barmhartigheid. Door Jezus Christus, onzen Verlosser, die met den Vader en met U leeft en heerst in alle eeuwen der eeuwen. Amen. (N.D. 654)
DE WERKING DES H. GEESTES IN ONS
|
D |
E H. Geest wordt tegenwoordig wel niet meer zichtbaar gezonden, zoals Hij op den Pinksterdag gezonden is; noch werkt Hij zichtbaar de wonderen die Hij in de Apostelen werkte. Zulke zichtbare tekenen zijn immers ook niet meer in die mate nodig als ze toen noodzakelijk waren. Maar ook nu nog wordt Hij iedere dag gezonden en werkt Hij onzichtbaar wat Hij toen zichtbaar gewrocht heeft.
Het is toch immers de H. Geest die dagelijks kinderen en volwassenen reinigt door het bad der wedergeboorte, overvloedig zijn genade over hen uitstort om ze te maken tot kinderen Gods en hun met zijn genade ook zijn gaven van geloof, hoop en liefde mededeelt. Hij is het, die de gedoopten vormt, opdat ze zouden groeien en sterk worden in zijn genade, en vrijmoedig hun Geloof zouden belijden.
Hij is het, die door het Sacrament des Priesterschaps geschikte dienaren uitrust voor zijn Kerk. Hij is het, die de zondebanden ontbindt, zo dikwijls wij in het Sacrament der Biecht, van den priester kwijtschelding krijgen.
Hij is het, die de bedienaren des woords uitzendt en onderricht, en ons door dezen verlicht, onderwijst, bekeert en ontvlamt. Hij is het, die hun woord ingang doet vinden.
Hij is het, die ons in het Kruis licht, leer en troost doet vinden; die ons wakker roept, als we slapen; die onze zwakheid te hulp komt; die ons leert en helpt bidden en verkrijgen; die ons door onze Moeder de Kerk zekerheid geeft over wat wij geloven moeten; die ons de liefde geeft waardoor wij Gods geboden kunnen onderhouden en opvolgen. Want zonder zijn genade kan niemand God boven alles beminnen. En wat vormt in ons een beletsel tot de ontvangst van den H. Geest?
't Staat vast, dat de H. Geest gaarne komt tot iedereen die goed gestemd is; maar niet tot iemand die onwillig is: want Hij eist, dat de mens naar Hem streeft en verlangt.
1.
Een beletsel is de hardheid des gemoeds, waardoor de mens, wetens en willens volhardend in het kwaad of in lauwheid, weigert te luisteren naar den H. Geest, die hem vermaant en een oprechte bekering van hem eist. Dit is weerstaan aan den H. Geest. Veeleer behoren wij gaarne te luisteren naar den H. Geest, niet alleen wanneer Hij ons troostwoorden toespreekt, maar ook wanneer Hij ons vermaant. Welzalig zij die aldus naar Hem luisteren, tot berouw worden gebracht en zich bekeren want hen die zich bekeren, zal de Trooster met blijdschap vervullen.
2.
Een tweede beletsel ondervinden wij wanneer we niet weten, hoe we met dezen Gast moeten omgaan. Dan verwaarlozen en veronachtzamen wij de meest geschikte lijden waarop Hij ons wil bezoeken, verlichten, reinigen, ontvlammen, in ons wil werken en ons wil versterken.
Die tijden zijn de tijd van overweging en mondgebed, de tijd van het gewetensonderzoek, de tijd van Mis en Communie, de tijd van onze geestelijke oefeningen. Maar ons moet niet ontbreken een levendig geloof, ijver, de geest van nederigheid en berouw.
3.
Een ander beletsel bestaat in onze zorgeloosheid voor de zuiverheid van ons hart en geweten, waardoor wij ons niet ijverig genoeg hoeden voor kleine fouten en smetten van minderen aard.
De H. Geest toch bemint de reinheid, en eist voor zijn woonplaats zuivere en heilige zielen. Deze duif ontwijkt plaatsen waar het onrein en besmeurd is.
4.
Nog een ander beletsel vormt onze geringe zorg om de heilige en vrome gedachten en verlangens te onderhouden, waarmede de H. Geest ons hart wil voeden om aldus het vuur en den gloed zijner liefde des te gemakkelijker in ons te kunnen doen ontbranden.
5.
Ook belemmert ons het opgaan in uiterlijkheden, ten gevolge waarvan wij zelden tot onszelf inkeren en er geen acht op slaan door welken geest wij worden gedreven, volgens het woord "Gij weet niet van wat voor geest gij zijt."
Vaak worden we gedreven door den geest van ijdelheid, van ijdele glorie, van eigen inzicht, van ongeduld, van zinnelijkheid. En we onderscheiden de geesten niet naar het woord: "Wilt geen geloof schenken aan iedere geest.... Alwie door den geest Gods gedreven wordt, zij zijn kinderen Gods." En daarvandaan komt het dat wij ons vaak veel inspanning getroosten zonder bij God iets te winnen: vooral omdat we meer uit natuurlijke aandrift en uit gewoonte dan wel uit den geest van godsvrucht handelen, en wijl wij in vele dingen onszelf zoeken zonder de zuivere bedoeling om God te dienen en Hém te behagen.
6.
Verder is er nog een beletsel gelegen in ons gebrek aan onderlinge liefde. Hij immers is de God van vrede en eendracht. Hij is de liefde zelf, en daarom wars van alle tweedracht twist toorn, haat, afgekeerdheid en alles wat strijdt met de liefde.
7.
Belemmerend werkt ook de onrust van geest en van hart. De H. Geest verlangt een rustige en vredige ziel, want "in den vrede heeft Hij zijn verblijf genomen."
8.
Een verder beletsel is gebrek aan oprechtheid en eenvoud. Want de H. Geest heeft afschuw van alle geveinsdheid, en vlucht alle bedrog. Hij bemint de eenvoudigen en hen die eerlijk en oprecht zijn van harte.
9.
Ook is een beletsel onze traagheid en nalatigheid om in onze noodwendigheden onze toevlucht te nemen tot dezen H. Geest, die toch de bestuurder is van de Kerk, de vader der armen, de gever der gaven, de bron van alle genade; die ons leert bidden, onze zwakheid helpt en ons verlicht; die het willen geeft en het volbrengen tevens; die de schenker is van de genade en liefde waardoor wij geholpen worden: om de geboden, de geloften en de regels lief te hebben en te volbrengen, om weerzin en bekoringen te overwinnen en steeds naar hogere volmaaktheid te streven.
Wij roepen Hem niet genoeg aan bij eigen moeilijkheden en die van anderen; gelijk de Kerk dat toch doet, die zo dikwijls verzucht: "Kom, H. Geest! kom, Schepper-Geest!" Wij vergeten, dat wij gedoopt en gevormd zijn; dat wij geroepen en uitverkoren zijn tot den kloosterstaat, overladen met zoveel gaven van natuur en genade: teneinde zijn werktuigen te zijn in het bevorderen van Gods eer en het heil der zielen.
Wij vergeten, dat we zónder zijne hulp en genade niets, en mét Hem álles vermogen. (Exh. 207)
___________________
1) Versta: zo, dat dit gebed aangenaam is aan God en verdienstelijk voor den hemel.
“Werken van Petrus Canisius” 1925. Hoofdstuk IV- God de Heilige Geest (p.154-160)


No comments:
Post a Comment